Stem tegen moord en brand

Moord en brand. Iedereen schreeuwt moord en brand wanneer de overheid het waagt om iets te reguleren aan zzp’ers. Of het nu een helder onderscheid tussen werknemerschap en ondernemerschap (Wet DBA) betreft, een al dan niet verplichte AO-verzekering, een minimumtarief — moord en brand wordt er geschreeuwd. Moet er geschreeuwd, lijkt het wel.

Wie schreeuwt er dan moord en brand? Zzp’ers zelf roepen: zo kan ik toch niet werken en waarom bemoeit de overheid zich met de wijze waarop ik wil (samen)werken? En: ik wil mijn eigen broek ophouden. Al dan niet zelfbenoemde vertegenwoordigers van de zzp’ers roepen vergelijkbare dingen, en ook dat de overheid de vooruitgang en modernisering van de arbeidsmarkt om zeep helpt. Inlenende organisaties in zorg, onderwijs en andere sectoren claimen dat ze ‘dit’ er niet bij kunnen hebben, terwijl ze al zulke grote problemen hebben in een krappe arbeidsmarkt.

Politici, zowel van regeringscoalities als van oppositiepartijen, doen ook hun ‘moord en brand’-duit in het zakje en vertolken dan vaak één of meer van de bovengenoemde teksten. Opvallend daarbij is dat de herrie die deze moord-en-brandroeperij veroorzaakt, eigenlijk nauwelijks in proportie is met wat de gevolgen zijn wanneer de voorgestelde regulering uiteindelijk wordt ingevoerd.

Paniek rond handhaving

Vorig kalenderjaar nog, schreeuwden zzp’ers, hun vertegenwoordigers en ook een heleboel anderen moord en brand over het feit dat er vanaf 1 januari 2025 gehandhaafd zou worden op de Wet DBA. Of preciezer: dat het handhavingsmoratorium zou worden opgeheven. Ruim acht jaar (!!) nadat deze wet door het parlement werd aangenomen, werd begonnen met handhaving — en nog steeds met enige terughoudendheid. Hel en verdoemenis werden volgens velen afgeroepen over de delen van de arbeidsmarkt waar veel zzp’ers werkten. Kinderopvang- en zorgorganisaties zouden massaal minder diensten kunnen leveren. Scholen zouden lessen moeten laten uitvallen. Veel zzp’ers zouden brodeloos worden.

Maar wat gebeurde er nu echt? Wat kwam er terecht van deze doemscenario’s? Het antwoord is: weinig. En wat er gebeurde, was precies de bedoeling. Er zijn minder zzp-opdrachten, maar in veel gevallen worden die ‘omgezet’ naar werknemersrelaties. Er zijn daarnaast aanwijsbare problemen, bijvoorbeeld in kraptesectoren, maar die zijn niet per se groter geworden.

Iets wordt beter

Hoe hard het ook wordt ontkend: iedereen heeft er belang bij moord en brand te schreeuwen bij voorgesteld nieuw beleid. Omdat het meestal betekent dat er (al dan niet als bijwerking) sprake is van een nadeel voor deze of gene. En dat de voordelen bij iemand anders terechtkomen, of nog erger, bij helemaal niemand in het bijzonder. En dit is vaak wat overheidsbeleid beoogt: er wordt ‘iets’ beter, maar dat wordt door weinig individuele burgers en bedrijven herkend.

Dat ‘iets’ noemen we wel ‘het nut van het algemeen’, en een voorbeeld daarvan is een goed gereguleerde arbeidsmarkt. En waar is dat dan goed voor, een goed gereguleerde arbeidsmarkt? Ik onderscheid drie goede doelen:

  • Bewaken van de ondergrens van ‘fatsoenlijk werk’, het voorkomen van uitbuiting en mensenhandel.

  • Voorkomen van schijnzelfstandigheid door:

    • Voorkomen van oneigenlijke kostenvoordelen voor werkgevers door ontwijking van regels die voor werknemers gelden.

    • Voorkomen van oneigenlijke inkomensvoordelen door belastingontwijking via werken als zelfstandige.

Verder moeten we vaststellen dat de arbeidsmarkt geen goed werkende markt is in de economische betekenis. Voor de meeste beleidsdoeleinden zou het beter zijn om de arbeidsmarkt te beschouwen als een complex adaptief systeem. Dat betekent dat de uitkomsten van de arbeidsmarkt — de uitkomsten van het systeem — ‘emergent’ zijn. En dat betekent weer dat we die uitkomsten wel kunnen waarnemen, maar deze niet rechtstreeks kunnen verklaren uit het gedrag van de ‘actoren’ op de arbeidsmarkt.

Geen verklaring zzp-trend

We zijn ook al 30 jaar bezig om de zzp-trend te verklaren. De uitkomst is dan een steeds stijgend aandeel werkenden dat zich presenteert als zelfstandige (zonder personeel). Er zijn economische, institutionele en sociaal-culturele oorzaken van deze trend, en deze zijn te onderscheiden bij ten minste twee typen actoren: werkgevenden en werknemenden. Er zijn dus ten minste twee soorten gedrag, met ten minste drie verschillende motivaties te onderscheiden. Deze kakofonie van gedrag leidt dus niet tot een duidelijke verklaring, laat staan voorspelling, van de trend.

Wel hebben we inmiddels kunnen zien dat met het stijgende aantal zzp’ers ook de maatschappelijke nadelen duidelijker werden. Na de financiële crisis van 2009 zagen we bijvoorbeeld dat het in de herstelfase na 2011 in de bouwsector voor bouwbedrijven enorm lastig was om aan vakpersoneel te komen. Deze waren voor 2009 vrij massaal als zelfstandige aan de slag gegaan, hadden zich redelijk succesvol door de crisis heen geploeterd en waren daarom niet meer geïnteresseerd in het werknemerschap bij een bouwbedrijf. Bouwbedrijven hebben daarom sinds die tijd structureel last van personeelskrapte en stijgende kosten van ‘inhuur’.

In de coronacrisis van 2020 bleken de noodmaatregelen van de overheid, in het bijzonder de NOW-regeling, niet afdoende om de inkomenszekerheid van flexwerknemers en zelfstandigen goed te borgen. De TOZO-regeling, geënt op het Bijstandsbesluit Zelfstandigen, heeft maar ten dele soelaas geboden.

Lang verhaal kort

Het is dus niet alles goud wat er blinkt bij een stijgend aandeel werkenden dat als zelfstandige werkt. De economie en maatschappij worden geconfronteerd met kosten van arbeidsmarktkrapte en armoede. Tegelijkertijd zien we positief te waarderen uitkomsten zoals meer ondernemerschap en meer professionele autonomie in werk.

En het hangt ontzettend van je (actor)perspectief af hoe je de voor- en nadelen weegt. Voor arbeidsmarktbeleid zou je een MKBA-perspectief moeten kiezen dat maatschappelijke kosten en baten zorgvuldig afweegt. En vanuit dat perspectief weegt het minder zwaar dat sommige individuele actoren de voorgestelde maatregel vervelend vinden.

Het strak handhaven op de ondergrens van fatsoenlijk werk is heel vervelend voor ondernemers die in sectoren met lage marges actief zijn. Het betekent dat ze een bedrijfseconomische prikkel hebben om die ondergrens te ontduiken in een kat-en-muisspel met de Arbeidsinspectie. En dat zet de marges verder onder druk. Ondernemers die het kat-en-muisspel het slimst spelen, ontduiken de ondergrens het best en lopen niet tegen de lamp. Daarom is er een maatschappelijk belang om hier strenger op te handhaven en daarmee het belang van dit soort ondernemers direct te schaden. Dit wordt inmiddels door sommige politieke partijen onderkend en gezien als beleidsinstrument om arbeidsmigratie af te remmen.

Op dezelfde manier wil je vanuit maatschappelijk perspectief schijnzelfstandigheid voorkomen. Het heeft voordelen voor zowel werkgevenden als werkenden wanneer iemand als zelfstandige werkt. De werkgevende opdrachtgever verlaagt het ‘leeglooprisico’, want hoeft de werkende niet te betalen als er geen werk voor hem of haar is. De werkende kan dat risico overnemen omdat het bruto-nettotraject van het arbeidsinkomen voordeliger is door zelfstandigenaftrek, het niet hoeven te betalen van sociale-zekerheidspremies (incl. pensioen) en meer mogelijkheden voor kostenaftrek. En omdat zelfstandig werkenden net zo kortzichtig zijn als wij allemaal, nemen ze dat risico ook vaak. En dat voelt dan heel zelfstandig, heel autonoom. De resulterende risico’s van inkomensverlies door werkloosheid, ziekte/arbeidsongeschiktheid en ouderdom worden gedragen door de zelfstandigen zelf, maar voor een deel ook afgewenteld op de maatschappij, o.a. via aanspraken op de bijstand.

Ook hier is er dus een maatschappelijke businesscase om met beleid na te streven wat beide partijen op de arbeidsmarkt eigenlijk liever niet willen. En dit is waarom politici niet moeten schrikken van moord-en-brand-schreeuwende zzp-vertegenwoordigers. Net als vakbonden en werkgeversorganisaties vertegenwoordigen ze een deelbelang en zij mogen daar zo luidruchtig over zijn als ze maar willen.

Het is aan moedige politici om hieraan weerstand te bieden en maatschappelijk gewenst beleid ‘gewoon’ in te voeren, ook al lijkt het of er nog niet voldoende ‘draagvlak’ is. Het vermeende gebrek aan draagvlak wordt door alle belangenorganisaties namelijk actief gecultiveerd. En dat is niet in het algemeen belang.

Voor de aanstaande verkiezingen is dus het devies: stem voor het algemeen belang op dappere politici die niet in de war raken van ‘moord en brand’-schreeuwers.

Ronald Dekker


Ronald Dekker werkt als arbeidseconoom bij TNO. Daarnaast is hij lid van GroenLinks-PvdA. Hij scheef deze column op persoonlijke titel. 

Related Articles

laatste artikelen

spot_img